Een keukenverkoper met een hoog voorhoofd, koddig kuifje en gereformeerde baard in een net te goedkoop blauw pak maakt grappen over piemels en Dick Schoof en geeft en passant wat linksideologische richtingaanwijzingen voor het hersendode bejaardenpubliek waarvan wordt verwacht dat 't op commando lacht en klapt, lach- en klap-vee dat 't nou eenmaal is, dat netjes op commando lacht en klapt, gewend aan commando's opvolgen dat 't is, maar het is nooit geinig of echt grappig of spitsvondig of venijnig of absurd, nee, het is telkens alsof er onder de oppervlakte de humor omhoog borrelt, maar vlak voordat het een definitieve weg vindt naar buiten wordt het tegengehouden en geblokkeerd als een uitgestelde zaadlozing keer op keer op keer, als verlangen dat maar niet bevredigd wil worden, humor die er nou eenmaal wel is maar overduidelijk niet mag zijn, de grap telkens verpest door innerlijke blokkades van dodelijk fatsoen en aangeleerde keurigheid en onvermogen echt grappig durven zijn, onmachtige onzekerheid als existentieel tekort.
Het is humor in Nederland. Cabaret in Nederland. Koopmannen met commerciële miljoenencontracten en dominees in Nederland. Net niet als koning éénoog in blindenland, middelmaat als zien tussen de blinden, grappig zijn maar dan wel alleen van 9 tot 5 tussen de morele kaders.
Denkend aan Holland zie ik rijen autoverkopers in blauwe pakken traag door oneindig laagland gaan, in polonaise, toegeklapt door rijen hersendoden die veilig aan de zijlijn staan, als spiedende diakenen van de humorloze kerk.
De rijen zijn oneindig en dik. Want wat eenmaal begint in Nederland houdt echt nooit, nooit, nooit meer op.
Applaus. Klappen. Joelen. Braaf zo. Keurig zo. Alles veilig, alles zeker, alles overzichtelijk, morgen weer een keer. Ja hoor, braaf zo, keurig zo, applaus voor jezelf, hier de zegen, daar de collecte, het zal waar en zeker zijn.


Amen.
Nooit geweten dat Lubach bedoeld is als humor.